Fryslân en de FNP - Geschiedenis en Toekomst
Geschiedenis
Kleine volken zonder eigen staat verdwijnen in 'de plooien van de geschiedenis'. Zo is het ook met de Friezen. Hun verleden lijkt groter dan hun toekomst. Dat is de verklaring waarom zij zo vaak en zo veel terugkijken en hun identiteit het liefst uit het verleden halen.
De FNP doet dat zeker niet. De FNP wil de Friese identiteit in de toekomst vorm geven. Niet bewaren, maar actief vorm geven in een andere maatschappij dan die van onze voorouders.
Maar wij ontkennen niet dat de wortels van de Friese identiteit in het verleden liggen. En dat wij nog altijd wat van dat verleden kunnen leren. Daarom moeten wij ons verleden kennen, voordat wij de toekomst tegemoet kunnen gaan.
Oude Friezen
De Friezen hebben zich ongeveer 500 jaar voor Christus gevestigd op de vruchtbare kwelders aan de kust van de Noordzee tussen de Eems (Emden) en de Rijn (Katwijk). Zij waren waarschijnlijk afkomstig van de hogere zandgronden, want die waren na honderden jaren van landbouw compleet uitgeput. Het tegenwoordige Noord-Holland (een deel wordt noch altijd West-Friesland genoemd), Fryslân en het Groningerland waren tezamen het oudste Friese stamland.
Al gauw na het begin van de jaartelling maken de Romeinen deze Friezen schatplichtig, maar Rome kon hier geen blijvende bezetting handhaven. Aan het einde van de Romeinse tijd trekken de Angelen en Saksen bij de Noordzee langs naar Engeland, wat zonder twijfel veel invloed heeft gehad op de destijdse bewoners van Fryslân. Na het jaar 500 zijn de Friezen niet langer meer een stam, maar een staat met een koningschap. Zij breiden hun gebied dan naar het zuiden toe uit over Zuid-Holland en Zeeland tot het Zwin bij Brugge. Naar het noorden toe gaat de uitbreiding over wat nu Oost-Friesland heet naar de Wezer (Bremen) en later noch verder langs de kust tot aan Denemarken, waar nu nog steeds Noord-Friesland met haar aparte Noordfriese dialecten ligt.
Onderwerping en toch vrijheid
Dat grote Friesland was een heidense staat. De christelijke Franken probeerden het te onderwerpen en te bekeren. Het één stond niet los van het ander. Bonifatius werd daarom niet alleen als een christelijke zendeling gezien, maar ook als een diplomaat van het vijandige Frankenrijk.
Ook al moest hijzelf verliezen, zijn geloof en de macht van de Franken waren niet te keren. In de loop van de 8e eeuw werd Fryslân dan ook christelijk en deel van het grote Frankenrijk. Het bleef een eenheid, ook al ging het Friese zuiden (Holland en Zeeland) verloren. Maar West-Fryslân, ons hedendaagse Fryslân, het Groningerland en Oost-Fryslân konden hun betrekkelijke zelfstandigheid na de tijd van de Noormannen weer uitbouwen en meer dan dat: dat Fryslân werd een grote West-Europese handelsnatie, een voorloper van de latere Hanze.
Later kromp dat Fryslân weer wat in en beschermd door zee, water en moerassige venen kon het feodalisme in zijn wreedste vorm aan Fryslân voorbijgaan. De Friese vrijheid hield in, dat hier een oud rechtsstelsel bestaan bleef dat vrije boeren beschermde tegen de adel. Hier verdedigden de boeren zichzelf en hun land en hadden zij de 'bescherming' van een adellijke alleenheerschappij niet nodig.
Ook steden konden in deze boerengemeenschap niet uitgroeien en bleven meest overslagplaatsen voor de handel in landbouwproducten en vee.
Fryslân was zo een unieke democratie in de middeleeuwen, toen overal elders grote machtsverschillen en dwang van boven af het leven bepaalden. Deze, wat wel genoemd is 'federatie van boerenrepublieken van de zeven Friese zeelanden' had een eigen recht, dat nog veel oudgermaanse elementen bevatte.
De tijd was nog niet rijp voor zo'n democratie. Men dacht zelfs dat het in strijd was met de goddelijke orde van de maatschappij, waar men dacht en geloofde dat God zelf koning en adel aan het hoofd van staat en maatschappij gesteld had. Dat had zelfs een echte kruistocht tegen de Friezen tot gevolg.
Verscheidene hoge heren dachten recht te hebben op de opper-macht in Fryslân. De graven van Holland bijvoorbeeld. Die is het gelukt om rond 1300 Westfriesland te annexeren. Het lukte eveneens om delen van het hedendaagse Fryslân te bezetten, maar nooit voor langer dan een paar jaar. Bij één zo'n ridderkruistocht werd in 1345 graaf Willem IV met nog veel andere Hollandse en Henegouwse ridders verslagen. Die slag wordt nog ieder jaar bij Warns in Gaasterlân herdacht.
Verlies van onafhankelijkheid
Maar dan raken de Friezen onderling slaags. Sommigen (de zogenoemde Vetkopers) willen toenadering tot buitenlandse machten maar anderen (de Schieringers) willen de zaken in eigen hand houden. Dat schept een ideale situatie om de Friezen van buitenaf tegen elkaar uit te spelen en al snel is de, in eerste aanleg economische belangentegenstelling, verworden tot een vete tussen families die elkaar met buitenlandse hulp proberen uit te schakelen.
Maar na tientallen veldtochten krijgen de Hollandse graven er eind vijftiende eeuw genoeg van. Zij verkopen hun 'rechten' op Fryslân aan één van de rijkste en invloedrijkste personen van die tijd: Albrecht, Hertog van Saksen. Het gelukte hem om in 1498 de macht over te nemen. Maar de Friezen blijven opstandig (dit was de tijd van Grutte Pier en Jancko Douwama) en in 1515 geeft George, de zoon van Albrecht, er de brui aan. Hij verkoopt Fryslân weer aan de Duitse keizer Maximiliaan. Niet lang daarna worden Groningen en Fryslân als twee autonome provin-cies opgenomen in het grote verband van de Nederlanden, die in Brussel hun hoofdstad hadden. Oost-Fryslân had al langer een eigen graaf en bleef hier buiten. Het grote Fryslân lag uit elkaar.
Ondertussen werd overal in de oude Friese gebieden met het eigen recht ook de eigen Friese taal als officiële ambtelijke taal afgeschaft en vervangen door het Nederduits. Dat was de nieuwe taal van de nieuwe ambtenaren die vanuit het zuiden orde op zaken moesten stellen in ons gebied. Maar die orde kon niet meer feodaal zijn, omdat de Middeleeuwen voorbij waren.
Gewestelijke onafhankelijkheid
In 1579 kwamen de Nederlanden in opstand. Het lukte het Noorden om zich af te scheiden als Republiek van de Verenigde Nederlanden. Fryslân en Groningen doen als autonome gewesten mee in dat nieuwe staatsverband.
De deelnemende gewesten krijgen een grote mate van zelfstandigheid. Een eigen rechtsspraak en een eigen belastingheffing, eigen politie en een eigen legertje. Alleen aan de centrale kas moest een bijdrage voor de gemeenschappelijke verdediging betaald worden. Fryslân was betrekkelijk rijk, daardoor kon het veel betalen en kreeg naar verhouding invloed in de zaken van de Nederlandse staat. Als zodanig stond het in macht direct achter Holland en Zeeland en voor alle andere provincies.
Jammer genoeg heeft die nieuwe autonomie niet geleid tot een weer opbloeien van de Friese taal en cultuur. De machthebbers in Fryslân waren niet meer allemaal van Friese afkomst. Al vanaf het midden van de 16e eeuw hadden zij het Fries afgeschaft en bovendien was het Nederlands een nieuwe en moderne taal, die in de Statenbijbel zijn standaardvorm gekregen had en zo alle Nederlandse gewesten als medium kon verbinden.
Voor het Fries bleef er wel een klein literair plaatsje vrij. Als geen ander heeft de 17e eeuwse Bolswarder dichter Gysbert Japicx dat ingevuld. Zo heeft hij de fakkel van de taal verder doorgegeven. Zonder hem zou het Fries als literaire taal de tijd niet overleefd hebben.
Onder het centralisme
In 1798 was het afgelopen met de gewestelijke onafhankelijkheid. De Fransen hadden Nederland bezet en de staat volgens Frans model ingericht: alle macht werd geconcentreerd in één centrum. Gewestelijke besturen mochten alleen de in het centrum genomen besluiten uitvoeren. En dat centrum werd Den Haag. Na de bevrijding van 1815 werd dit model vastgehouden. Het nieuwe Koninkrijk werd een geïntegreerde éénheidsstaat, waar de gewestelijke belangen ondergeschikt waren aan het belang van het geheel.
Dat klinkt mooi, maar in de praktijk werkt het vaak anders omdat het centrum geen neutrale en objectieve instantie is. Het centrum heeft haar eigen belangen, maar 'verkoopt' die belangen in de regel als 'algemeen staatsbelang' en verwerpt de gewestelijke belangen als 'provinciaal egoïsme'.
Dat nieuwe 'samen één' was in eerste instantie zeer gunstig voor Holland, maar niet voor Friesland. De nieuwe staatsorde riep daarom verzet op die in de provinciale staten van Fryslân de aanleiding waren tot een soort van partijvorming. De voorstanders van de provinciale onafhankelijkheid werden daarbij als reactionair, conservatief en chauvinistisch gezien. De staatsnationale integratieaanhangers noemden zichzelf vooruitstrevend, maar werden omgekeerd voor ambtelijke slaven van de Kroon uitgemaakt. Toch was het niet alleen een principieel politieke strijd, het was afhankelijk van iemands persoonlijke belangen, zijn plaats in de maatschappij en van wie men zijn salaris kreeg.
De aanhangers van integratie beslissen het pleit al snel in hun voordeel en het verzet tegen de nieuwe orde wordt dan verschoven naar het literair- wetenschappelijk terrein. Rond 1830 onstaat er een literaire opleving in het kader van de toen in heel Europa heersende Romantiek. Terug naar het verleden, terug naar de wortels heet het en in literaire sfeer is zoiets acceptabel. Vooroplopers vanaf het begin waren de oude Franeker Hoogleraar Wassenbergh, dominee Posthumus en de bekende gebroeders Halbertsma.
De Friese Beweging
In 1823 werd de eerste Gysbert Japicx herdenking gehouden. In 1844 werd het "Selskip foar Fryske Taal- en Skriftekennisse" opgericht.
Dit gezelschap vond zijn aanhangers in de verlichte en liberale burgerij. Daarbij moet men zich geen burgers uit de stad voorstellen maar eerder onderwijzers en vrijzinnige dominees van het platteland. Zij zetten zich in voor het gebruik van het Fries als schrijftaal. Nadat er eerst een tijd geëxperimenteerd was, kwam er uiteindelijk toch een standaardvorm die de basis van onze nieuwe Friese schrijftaal geworden is. De namen van Harmen Sytstra, Jacobus van Loon en natuurlijk de gebroeders Halbertsma zijn met dat nieuwe begin verbonden. Later in de 19e eeuw waren dat Waling Dijkstra, Tsjibbe Gearts van der Meulen en vele anderen.
De kerk en het Fries
De christelijken wilden niets te maken hebben met het Fries. Alleen de Tale Kanaäns werd geaccepteerd en bovendien vermeden zij het literaire schrijven. Vooral toen dat de vorm kreeg van toneel. Het 'Fryske winterjûnenocht' (cabaret en toneel in de dorpsherberg) kon voor hen alleen maar leiden tot zonde. Pas later in de eeuw komt er in kerkelijke kring belangstelling voor het Fries. Langzamerhand verdwijnt het verzet tegen het Fries in de kerk. Dominees als Wumkes en Huisman hadden een groot aandeel in deze strijd. Zij maakten, met veel anderen, het Fries acceptabel als Bijbel- en preektaal.
Jongfriezen en andere Friezen
De Friese Beweging was ondertussen volwassen geworden. Het was niet langer een vereniging, met ten hoogste wat onderlinge en persoonlijke spanningen, maar het was een stroming geworden met verscheidene beddingen. Met de eerder zo machtige liberale stroming waren ook de liberale Friezen wat naar de achtergrond verschoven. In plaats daarvan waren er naast verscheidene soorten socialistische en christelijke Friezen nu ook nationalistische Friezen opgestaan. Allemaal groepen die de Friese bewegingsidealen verbonden met een bepaalde politieke of godsdienstige ideologie. De socialist Troelstra ontmoette zo in dominee Wumkes een Fries Beweger.
Het Friese ideaal op de eerste plaats
En er kwam wat nieuws: de Fries Beweger die zijn Friese ideaal niet in dienst van christendom of socialisme wou stellen, maar daarentegen het Friese ideaal op de eerste plaats zette: de Jongfries. Deze Jongfriese Gemeenschap was onder leiding van Douwe Kalma een koppel wilde ganzen onder wat zij een koppel tamme ganzen achtten.
Zo organiseerde de Friese Beweging zich in een verscheidenheid van verenigingen met eigen tijdschriften en veel discussie.
De moderne Friese Beweging
De radicale Friese Bewegers kwamen door de Duitse bezetting in verleiding en verlegenheid. Omdat zij het Friese ideaal boven alles stelden, ook boven de Nederlandse staat, dachten de Duitsers hen voor hun nationaal-socialistisch karretje te kunnen spannen. Sommigen zijn daarvoor gezwicht, maar voor de rest heeft het hele Friese organisatieleven zich in oorlogstijd opgeheven, om zodoende buiten de Duitse invloed te kunnen blijven. De collaboratie was in Friesland lager dan in de rest van Nederland.
Direct na de oorlog kon daardoor de draad weer opgepakt worden.
De jonge generatie was praktischer en pragmatischer dan de oude en tussen de verscheidene stromingen waren de scheidslijnen van voor de oorlog in 1945 niet meer zo groot. Zo was het mogelijk dat er als samenwerking van alle Friese organisaties een Raad voor de Friese beweging opgericht kon worden. Inplaats van te strijden over idealen en ideologieën begon men met het verwezenlijken van praktische doelen. Culturele autonomie en federalisme was een oud onderwerp waarmee vooral de naam en het schrijven van Eeltsje Boates Folkertsma waren verbonden dat nu in praktische rapporten en adviezen werd uitgewerkt. Over Fries in het onderwijs en Fries in de rechtsspraak werd nagedacht en geschreven. Maar plannen worden geen werkelijkheid zonder strijd. Die kreeg haar hoogtepunt in de opschudding rond Fedde Schurer die door de rechter werd veroordeeld om zijn verdediging van het Fries en zo een opstand bekend als Kneppelfreed veroorzaakte (1951). Dit gebeuren bracht de Friese Beweging in de hele Nederlandse en zelfs de buitenlandse pers. De regering in Den Haag moest toen wel een klein stapje doen in de richting van erkenning van de Friese taal. Een principiële erkenning was het niet, maar wij danken er toch de plek van het Fries in het basisonderwijs aan.
Na dit eerste stapje volgde er geen tweede.
De FNP
Het uitblijven van vooruitgang zorgde voor ontevredenheid bij de jongere bewegers. In 1962 richtte een drietal een eigen politieke partij op: de FNP. In eerste instantie werd deze partij door de oudere Friese bewegers als een groot gevaar gezien. In hun visie liep de invloed ten gunste van Fryslân uitsluitend door de grote landelijke partijen.
Daar dachten de jongeren anders over, vooral toen in de ARP een Fries provinciaal program werd aangenomen waarin gesteld werd dat Friese provinciale belangen principieel ondergeschikt waren aan het Nederlandse nationale staatsbelang.
Toen de partij in 1966 voor het eerst zetels veroverde in Provinciale Staten en gemeenteraden begonnen de andere partijen langzamerhand ook wat meer aandacht aan het Fries te besteden, om op die manier de FNP de wind uit de zeilen te halen. Zij zetten heel wat pro- Friese stellingen in hun programma's en dat was per saldo winst. Maar wat verwacht werd, dat de FNP dan weer moest inleveren, kwam niet uit. De partij groeide. Waarschijnlijk omdat duidelijk werd dat de FNP niet alleen een taalpartij was.
De FNP ontwikkelde ook gedachten over de uitbouw van een Friese autonomie. Daarbij was het federalisme de grondslag. Dat federalisme zegt: regel wat lokaal is op lokaal niveau, wat regionaal is op provinciaal niveau en wat daarboven uitgaat op hoger niveau. En wat Friesland betreft: laat Fryslân haar eigen culturele en taalzaken regelen.
Democratie van onderaf. De opvatting dat regering en ambtenarij er zijn voor de mensen en niet andersom, sloeg aan bij de Friezen.
Tegenstanders van de FNP willen van haar graag 'alleen maar' een taalpartij maken. Het succes van de parij maakt duidelijk dat haar aanhang ook belangstelling heeft voor iets anders: de afkeer van het bureaucratisch centralisme en vertrouwen in jezelf en in eigen kunnen.
Een voorbeeld van de slechte uitwerking van de centralistische staatsordening is ... de behandeling van het Fries. Onze taal is noch steeds niet officieel erkend. In Den Haag wordt het niet serieus genomen en proberen ze nog altijd voor iedere wettelijke regeling weg te lopen. Iedere stap die in Fryslân vooruitgezet wordt naar gelijkberechtiging en emancipatie van het Fries, wordt in Den Haag weer teruggedraaid.
Balans tussen verleden en toekomst
Er loopt een rode draad door het verzet tegen het centralisme uit 1815 en de hooggestemde idealen van de Jongfryske Mienskip in 1916, naar de FNP die in 1962 verzet en ideaal naar de politieke praktijk bracht. Die draad heet federalisme. Niet alleen om de eigen belangen veilig te stellen. Nee, als een alternatief voor het staatsnationalisme dat zo gewoon geworden is dat Nederlanders het niet eens meer als nationalisme ervaren.
Een staatsnationalisme dat haar tijd gehad heeft, nu Europa in 1992 haar grenzen geopend heeft, de Euro er is en veel gezag in handen van bovennationale organen gelegd heeft.
Er zijn in Europa en in het Europese parlement veel regionale partijen die er dezelfde gedachtegang op nahouden.
Met die partijen, uit Schotland en Vlaanderen, Frankrijk, Italië en Spanje, heeft de FNP de Europese Vrije Alliantie (EVA) opgericht.
De FNP gebruikt deze fractie als kanaal om voor Fryslân een plaats te bemachtigen in de besluitvorming op Europees niveau. Dat heeft al bewezen nuttig te zijn en zo'n rechtstreekse lijn zal in de toekomst nog meer resultaat kunnen hebben wanneer de Europese eenheid in de toekomst verder vorm zal krijgen en de macht van Den Haag kleiner wordt.
Op die manier verbindt de FNP de Friese traditie en het Friese verleden met de Europese toekomst. In die Europese toekomst hoeft Fryslân niet te verdwijnen. Integendeel, er komen zelfs nieuwe kansen voor Fryslân in Europa.
De FNP kijkt terug naar het verleden om daar voor de toekomst van te leren. De les van de geschiedenis maakt het mogelijk om echt vooruit te streven. Dat doet de FNP met de inzet van haar leden. En met de steun van haar kiezers, tussen 30.000 en 35.000 FNP-stemmers.